Je verwacht dat Sjef Hutsch, zoals hij zich voor het gemak noemt - „Hutschemakers? Veel te moeilijk. Hutschgeklutscht?” - een echt buitenmens is. Dat hij urenlange wandelingen maakt langs akkers en velden. Dat valt dan even tegen. „Een half uurtje probeer ik het vol te houden”, zegt hij. „Dan krijg ik al wroeging. Ik moet schilderen.”
Maar hij vervolgt zoals je verwacht, of eigenlijk zoals je hoopt dat hij zal vervolgen. Met zijn speciale aandacht voor de aarde en haar producten en de boeren die deze oogsten. „Ik loop graag het land op, steek af en toe een hand in de aarde. Letterlijk. Om dat contact te hebben. Ik haal er soms wat aardappels uit en bevoel die met de handen. Vroeger had ik dat heel sterk. Ging ik bij mensen een halve dag aardappels rapen om inspiratie op te doen. En dan hup, schilderen.”
En dat is wat je weten wil. Want de aandacht waarmee hij heeft gekeken naar het werk op het land, daar is zijn werk volledig van doortrokken. Vaak kun je op zijn schilderijen en etsen een cirkel trekken om een tafereel waarin hoofd, handen - grote, grove werkhanden - en aardappels te zien zijn. Of hoofd, handen en dier. De volledige concentratie op dat waarmee je bezig bent. En dat gaat dus niet alleen op voor de boeren, maar ook voor Hutsch zelf.
Hoe hij dat dan verder formuleert, het hoe, het waarom: heel mooi. „Je wordt één met het ander. Als je liefhebt, doe je dat ook. Dat gaat vanuit het hart, niet met het hoofd. Ik luister naar het landelijke en schilder vanuit mijn gevoelens.”
Als Sjef Hutschemakers met je praat, vlijt zijn rechterhand zich ongemerkt over de linker. Een gebaar van vroeger dat uit gewenning is blijven hangen. Hij mist drie vingers aan de linkerhand en om daar niet altijd maar tot vervelens toe op aangesproken te worden, verborg hij dat steeds. Maar let op: hij is blij dat zijn hand is verminkt. „Anders was ik boer geworden. Mijn vader had het op mij gemunt, zeg maar. Ik was de meest potige, misschien ook wel de meest vlijtige thuis. Maar als kind speelde ik in 1944 met een Amerikaans projectiel en dat ontplofte. Ineens was ik ongeschikt voor het boerenbedrijf. Voor mij was het een stukje voorzienigheid. Dank zij die granaat kan ik schilderen en daar ben ik hartstikke blij om. Ik mis die vingers niet.”
Het overzicht van zijn werk, dat vanaf zaterdag - de opening is morgenavond - te zien is in de Piramide in Gulpen, is op touw gezet door de stichting Sjef Hutsch, die zich ten doel stelt zijn werk te laten zien ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag. En dan? Eindelijk pensioen? „Nee, om de verdomme niet. Ik ben nooit klaar met de aarde. En ik maak het niet voor de straatstenen. Ik heb een grote behoefte het te laten zien. Een soort respons die een mens nodig heeft.”
Zijn dierbaarste schilderij, daar hoeft Sjef Hutsch niet lang over na te denken. „Dat daar is één van mijn dierbaarste.” Hij wijst op De aardappelrooiers, een groot doek dat hij omstreeks 1980 heeft gemaakt. Wat opvalt - behalve de concentratie van de boeren op hun werk - is de zuigende kracht van de aarde, alsof ze de landarbeiders wil opslokken. „Het zijn geen mensen meer”, zegt Hutsch, „maar restanten. Ze zijn opgebouwd uit loof en aardappels. De mens is een eenheid geworden met zijn product en met de aarde. Daarom ook die groenige kleur op het hele doek. Groen heeft met aarde te maken, met loof.”
Het is groen, maar wel een gedempt groen. Hutschemakers heeft het gemaakt met tempera, een verfmengsel waarin eieren zijn verwerkt en - uiteraard - een middeltje tegen bederf. „Eigeel geeft een bepaalde matheid. Een beetje een pastelkarakter. Olieverf heeft de eigenschap te blinken. Maar ik wil zo kort mogelijk bij dat boerengebeuren zijn, bij de aarde. En die blinkt ook niet. De aarde is eerder een beetje grof.”
Hij kijkt nog eens omhoog naar de aardappelrooiers. „Jawel, dit is een van mijn toppertjes. Daar ben ik echt heel blij mee. Die maak je niet veel in je leven.” Hij kijkt tevreden en roept dan, een beetje guitig: „Ja je vraagt er toch om. Ik ga er uit mezelf niet over opscheppen.”