P O R T R E T
TEKST FRANS TERVOORT FOTOGRAFIE MARC BOLSIUS
 
 

 

SJEF HUTSCHEMAKERS


We leven in een tijd waarin de geest weinig aandacht krijgt. Er is te veel aandacht voor materie.

 
Sjef Hutschemakers is een veelzijdig kunstenaar. Hij verrijkte veel Limburgse kerken met schilderingen, kruiswegstaties en glas-in-loodramen. Daarnaast schilderde hij veel boerentaferelen. Volgende maand wordt hij 75 jaar: aanleiding voor verschillende tentoonstellingen van zijn werk. Een indringend gesprek over zijn verbondenheid met de aarde, de zin van het lijden en zijn Paasgevoel.
 


U komt uit een boerengezin. Hoe vonden uw ouders het toen ze hoorden dat u
schilder wilde worden?

Ze waren niet blij. Kunstenaars waren in die tijd armoedzaaiers, dus zeiden ze “wil je geen architect worden, dan kun je óók tekenen”. Mijn moeder had er voor gebeden dat ik monnik zou worden. Omdat ik een potig kereltje was en het boerenwerk leuk vond, hoopte mijn vader dat ik de boerderij zou overnemen. Maar het liep anders. Op mijn dertiende kreeg ik een ongeluk met een granaat uit de oorlog, waardoor ik twee vingers kwijtraakte. Ik heb dat nooit erg gevonden. Als het niet was gebeurd, had ik al die schilderijen nooit gemaakt. Ik geloof echt dat het mijn voorbestemming is geweest. Mijn vader zei toen: “helaas, kun je de boerderij niet meer overnemen, nu moet je maar gaan studeren”. Ik ging naar de HBS, maar na drie jaar ben ik daarmee gestopt. Het was net voldoende om naar de kunstacademie te kunnen gaan. Dat was geweldig! Acht jaar lang, eerst de Stadsacademie, daarna de Jan van Eyck.

Uw boerenafkomst komt in uw werk duidelijk terug.

Ja, dat is mijn troef. Wat je als kind meemaakt, is heel belangrijk. Daar teer je je hele leven op. De hele dag achter een ploeg lopen of aardappels rapen, appels plukken of koeien melken, de hele dag met de aarde  geconfronteerd worden… je krijgt daardoor een relatie met die aarde. Het heeft iets meditatiefs als je in stilte op het land aan het werk bent. Je zit met je handen in de aarde en op een gegeven moment ben je ook aarde. Ik heb trouwens ook na mijn ongeluk nog gewoon op de boerderij gewerkt. En later in mijn leven ben ik een boer op het land gaan helpen. Dan kwam ik ’s middags thuis en ging ik schilderen. Ik wilde die relatie met de aarde voelen. Het is een wordingsproces. Je gaat er zo in op, dat je als het ware uit jezelf treedt, in een andere wereld terecht komt, zelf aarde wordt.

Heeft dat schilderen van boerentaferelen ook met uw levensbeschouwing te maken?

Nou nee. Maar die levensbeschouwing heb ik wel van thuis meegekregen. Mijn vader en moeder waren echt  gelovige mensen. Die leefden er naar, heel consequent. Dat speelde natuurlijk mee. Maar dat aardse heeft niets met religie of met God te maken. Ik kan niet omschrijven wat het dan wel precies is. Het zit meer in je buik. Ik ben een expressionist. Dat is iemand die vanuit zijn buik schildert, niet vanuit zijn hoofd. Dus met zijn gevoel, zijn driften, zijn psyche ook. Mijn professor op de Jan van Eijck-academie, Jaap Min, leerde me met mijn hele lijf te schilderen. Je doet het met je hele hebben en houden, van je kruin tot je dikke teen. Schilderen is eigenlijk een heel intuïtief gebeuren. Het is geen kennis. Alleen maar intuïtie.


 
 
Waarom heeft u later steeds meer expliciet religieuze thema’s gekozen?

Dat heeft met mijn moeder te maken. Voordat ze stierf, zo’n 25 jaar geleden, vroeg ze me: “Waarom schilder jij niet religieus?” Ik zei: “ik schilder toch religieus, dat ziet u toch.” Ik wist wel wat ze bedoelde. Als je christen  bent, moet je Christus uitdragen. Zo staat het ook in de bijbel: “waar ik ben daar is mijn dienaar”. In je geloof moet je dienstbaar zijn, anders kun je niet religieus schilderen. Dat betekent dat Hij gebruik maakt van jouw handen en ogen. Je bent Zijn instrument. Je gelooft in Hem en Hij maakt van jou gebruik. God werkt door de mensen. Vlak na dat gesprek met mijn moeder werd de kerk in mijn geboortedorp Banholt gerenoveerd. Die kans heb ik aangegrepen om de hele kerk van religieuze afbeeldingen te voorzien in de lievelingskleuren van mijn moeder: etherische lila-achtige kleuren. Ik heb in kleuren en thema’s in mijn werk een evenwicht gevonden tussen het aardse van mijn vader en het etherische, verlichtende van mijn moeder. Ik ben altijd een gelovig mens geweest, maar ik heb het geloof na haar dood pas echt opgepakt. Ik ben naar Medjugorje gegaan, een plaatsje in Kroatië waar Onze Lieve Vrouw verschenen is. Daar heb ik een bijzondere gewaarwording gekregen. Het was net of er een soort mistgordijn voor me werd weggetrokken, waardoor ik het geloof dieper kon ervaren. Het was een zeer bijzondere ervaring, die ik probeer vast te houden. De jongeren aan wie ze verscheen, heeft ze verteld hoe te leven zodat het geloof het beste gedijt: regelmatig bidden en de bijbel lezen en wekelijks een dag te vasten. Dat doe ik nu al ruim twintig jaar. Op die manier probeer ik in die stilte te komen en God te ontmoeten.


 
       
 

Vast u intensiever in deze veertigdagentijd?

Ik probeer om nog een tweede dag in de week te leven op droog brood en water en thee. Dat doet iets met je. Het werkt zuiverend. Met je lijf voel je dat je honger hebt, het vraagt iets maar krijgt het niet. Het maakt je geest vrijer. Als je je lichaam te veel aandacht geeft, gaat dat ten koste van je geest. Dan kan ik me slechter oriënteren op het bovennatuurlijke, op de essentie van mijn leven. Lichaam en geest moeten in harmonie met elkaar zijn. Ik probeer daar consequent in te zijn. We leven in een tijd waarin de geest te weinig aandacht krijgt. Er is te veel aandacht voor de materie. Trouwens, als je te veel eet, word je slaperig. Dan heb je geen zin om te werken. Het beste kun je werken als je honger hebt. Soberheid is daarom goed en niet alleen voor een kunstenaar.

 
     
 

Is uw geloof altijd zo sterk geweest?

Nee, ik heb ook een periode op de kerk gemopperd, omdat ik deukjes heb meegekregen vanuit die kerk. De angst voor zonden, voor de hel, die je meekreeg via de donderpreken op de preekstoel, dat is me niet in de koude kleren gaan zitten. Maar het heeft me ook weer gevormd. Je kunt alles weggooien en weglopen uit de kerk, maar je kunt het ook verwerken en terugbrengen waar je het gekregen hebt. Ik denk dat ik het goed verwerkt heb.

U wordt nu 75. Ervaart u dat als een mijlpaal?

Nee. Je gaat meer met het einde leven; je wordt bewuster van de tijdelijkheid. Als je jong bent, denk je niet aan je dood. Nu weet je: ja, misschien morgen. Ik vind het niet erg om dood te gaan, want ik weet dat er een toekomst is. Het angstige is dat ik niet weet hoe het er hierna uit ziet. Ze hebben me die hemel en hel in mijn maag geduwd. Dat werkt nog steeds door. Dat is niet zo zeer rationeel, maar een soort beschadiging, een trauma dat ik meedraag, ook al weet ik beter.

Bent u bang om lichamelijk af te takelen?

Nee. Dingen die tegen zitten zijn belangrijk. Die louteren een mens. Dat gevecht tussen geest en materie; het evenwicht wordt er door hersteld. Een mens die in een rolstoel zit is voor mij bevoorrecht. Die kan geen capriolen meer uithalen, die ziet het leven in zijn werkelijkheid. Er zijn mensen in een rolstoel die blij zijn. Dat hebben ze te danken aan het feit dat ze in die rolstoel zitten en daardoor de betrekkelijkheid in één keer kunnen inzien: er is toekomst, een andere toekomst. Dat is een genade.

Maar zegt u dat ook als u zelf verlamd in een rolstoel terecht komt en niet meer kunt schilderen?

Ja. Ik kan omschakelen. Ik heb dan een  lijden te dragen en als gelovige kun je dat, moet je dat kunnen, anders ben je geen dienaar meer. Christus zegt: volg me. Het betekent dus dat je hetzelfde doet als Hij. Dan krijgt het lijden een zin. Niet dat ik er om vraag, maar als het je overkomt, dan kom je in een gezegende toestand terecht. Een toestand waarin je hier heilig kunt worden. Heilig worden is een proces, dat gaat door, ook hierna, maar lijdende mensen kunnen het hier worden. Dat is iets anders dan je tijd in verveling uitzitten. Als ik zit met de opdracht: ik moet vandaag die pijn weer verdragen, me neerleggen met mijn situatie, dan is dat ook een prestatie leveren.

Maar u weet toch niet van tevoren of u dat ook werkelijk aan kunt?

Ja wel. Ik denk dat het zo zal gaan. Natuurlijk wil ik het liefst gewoon blijven schilderen. Ik zoek het niet op. Maar als lijden me overkomt, dan schakel ik, dan begint een nieuw hoofdstuk. Ik ben niet bang voor het lijden en voor de dood, maar als je het idee hebt dat het leven geen toekomst heeft, dan is het lijden keihard, een verschrikkelijke lijdensweg. Als je niets meer gelooft, wat is dan nog je motivatie om iets te maken van je lijden, het verdragen omwille van de buitenwereld? Het voorrecht van geloven is dat je lijden een zin kunt geven. Er zijn veel mensen die voelen zich beledigd als ik dit zeg. Je kunt dit mensen die niet geloven niet aanpraten. Toch denk ik wel eens: als die mensen doodgaan, dan zijn ze ook gelouterd. Die worden er ook met hun neus op geduwd: wat is het leven? Het proces zal hetzelfde zijn.

Binnenkort is het Pasen. Wat betekent dat voor u?

Pasen is het mooiste feest. Het licht dat in de duisternis komt. Paasochtend gaan we met ons koortje  gregoriaans zingen in een kerk. Dat vind ik zo heerlijk. Echt zo’n verrijzenisgedachte heb ik dan. Ik ga ook naar de paaswake, maar dan zingen we niet. Als ik aan Pasen denk, denk ik aan mijn moeder. Ze lag op sterven op de zondag dat de kermis begon in ons dorp. Op tien meter afstand van het raam waarachter ze lag stonden de draaimolens. Rond twee uur zou de kermis beginnen, maar mijn moeder was nog niet dood. Ik dacht: in godsnaam laat de kermis niet beginnen als ze nog niet gestorven is. Dat zou een ramp zijn. Om twintig over twee gaf ze de geest. Ze knikte met haar hoofdje, en tegelijkertijd begon de kermis, met volle kracht. Op het moment dat mijn moeder stierf barstte het geluid in al zijn hevigheid los. Ik was zo blij. Ik dacht: dit is Pasen. Ik wist dat als mijn moeder - zo’n zuiver gelovig mens - als die dood gaat, dan schiet ze de hemel in. Ze ging, met volle muziek. Het is het mooiste moment van mijn leven geweest.

 

uit: Nestor (KBO), nr. 4, april 2006