Op aanraden van een vriend ben ik zo'n twintig jaar geleden naar Medjugorje gegaan. in het voormalige Joegoslavie. Dat heeft mijn geloof sterk verdiept. Geloof houdt altijd twijfels in en mijn geloofsbeleving is ook wel eens verslapt. Ik heb me een periode zelfs afgezet tegen het dwangmatige van de Kerk, maar er is nooit ongeloof geweest. Dat bezoek aan Medjugorje was een kentering. Het was of een mistgordijn werd weggetrokken. In die bedevaart-plaats, in dat barbaars gelouterde land, waar alleen maar ste-nen groeien, werd het geloof helderder voor me. Alsof Onze-Lieve-Vrouw me de mogelijkheid gaf om het geloofsmysterie in zijn volheid te zien. Een van de dingen die Maria er aan ons vraagt is een dag in de week vasten. Sindsdien probeer ik dat consequent te doen. Ik leef dan op thee en droog brood. Ik zie het als iets waardevols: jezelf iets ontzeggen als een soort training in wilskracht. Het zuivert; je voelt dat je honger hebt, maar je geest wordt vrijer. Lichaam en geest moeten met elkaar in harmonie zijn. Als ik te veel aandacht heb voor mijn aardse verlangens, gaat dat ten koste van mijn geest. Dan kan ik me slechter orienteren op het bovennatuur-lijke, op de essentie van mijn leven. Bovendien lees ik sinds toen iedere dag in de bijbel. Ik begin vooraan en lees zo de hele bijbel door. Als ik haar uit heb, begin ik opnieuw. De bijbel is voor mij voedsel voor het leven. Je leest haar telkens weer anders. Een mens leeft niet van brood alleen. Je moet ook regelmatig het woord van God tot je nemen. Ik zie het als een doorlopend gebed. ledere dag voor ik aan mijn werk begin, wil ik zo heel bewust stil worden om God binnen te laten en de dag met Hem te beginnen. En daarna schilderen: dat is voor mij ook dagelijks brood. Kunst is voor mij per definitie religieuze kunst. Mist kunst een religieuze dimensie, is het geen kunst.

Veel mensen zullen het daar niet mee eens zijn, maar voor mij is dat zo. Het is ook geen verwijt. Elke kunstenaar maakt wat hij is, wat je niet bent, kun je niet maken. Mijn levensovertuiging is in mijn
werk verweven. Door mijn moeder ben ik meer expliciet religieus gaan schilderen. Vlak voor haar dood heeft ze me eens gevraagd: 'Waarom schilder jij niet religieus?' Ik zei: 'Ik schilder toch religieus, dat ziet u toch'. 'Nee,' zei ze, 'je weet heel goed wat ik bedoel'. En ik wist ook wat ze bedoelde. Als je christen bent, moet je de Christus uitdragen. In je geloof moet je dienstbaar zijn. Dat betekent dat Hij gebruikmaakt van je handen en ogen. Je bent zijn instrument. God werkt door mensen. Vlak na dat gesprek met mijn moeder werd de kerk in mijn geboortedorp Banholt gerenoveerd. Die kans heb ik aangegrepen om de hele kerk te beschilderen en nieuwe muurschilderingen en kruiswegstaties te maken in de lievelingskleuren van mijn moeder: lila-achtig, etherisch, verlichtende kleuren. Ze nodigen uit tot gebed. Sindsdien ben ik vaak gevraagd om religieuze kunst te maken. Nu ik ouder word is het of de twee kanten in mij, de aardse van mijn vader en de sacrale, etherische van mijn moeder, zich in mijn werk steeds meer gaan verzoenen. Het is een rijpingsproces. Hoe dichter ik bij de dood kom, hoe meer ik met het hiernamaals bezig ben. Ik word me bewuster van mijn tijdelijkheid. Ik vind het niet erg om dood te gaan, want ik weet dat er een toekomst is. Je kunt de hemel niet verdienen, want die is al voor je verdiend. Ik heb wel een beeld van de hemel, maar het is niet meer dan een beeld: een staat van verlossing, vrij van alle druk, van alle lijden, ballast en angsten. En we zullen God zien. Ik zie God als een transcendente lichtbron, maar ook met een lichaam, zoals wij hebben. We hebben een rijke toekomst. Dat is een hoopvolle gedachte.